galop - de zit: 

Terug naar sport

Het is vrij eenvoudig om een paard te laten galopperen. Maar wil hij deze gang aanhouden, zult u soepel met de beweging mee moeten gaan. Ontspan u: de galop is een veel plezieriger gang dan draf!

Om zonder horten en stoten mee te gaan in de galopbeweging, moet de ruiter voor alles ontspannen zijn en een soepel middel hebben. De rug is recht, de schouders hangen naar beneden. Het bekken buigt iets door naar voren, zodat het achterwerk voorop op het zadel zit.
De benen zitten goed om het paard heen en hangen met hun volle gewicht zwaar naar beneden, terwijl de voeten losjes in de stijgbeugels zitten.

U wordt naar de zadelknop geduwd, houd uw rug recht en breng door uw bekken naar voren door te buigen uw achterwerk onder u, alsof u het wilt verbergen. Breng uw onderarmen mee naar voren om mee te gaan in de beweging van de uitstrekkende hals.

Het paard zweeft. Geen enkel been raakt de grond. Hij brengt zijn achterbenen onder zich, de achterhand gaat omlaag en hij zet een achterbeen op de grond. In deze fase voelt u dat het paard zich verzamelt en bijna onder u opstijgt.

Zorg dat uw benen in contact blijven met de flanken.
Beweging begrijpen: De galop is een zweefgang, ze bevat een zweefmoment waarin geen enkele hoef van het paard de grond raakt.
Het is tevens een asymmetrische gang. Dat houdt in dat het paard zijn hoeven niet op dezelfde wijze neerzet als hij rechts of links galoppeert. Deze asymmetrie voelt men goed.
Het paard gebruikt in galop, evenals in de stap, zijn hals als evenwichtselement. Voor de ruiter wordt dat alles vertaalt in een wipbeweging van voor naar achteren: via een lichte verplaatsing van het achterwerk in het zadel en doordat de handen met de beweging van de hals mee moeten gaan

Vooral niet doen: Met de wipbewegingen van de rug van het paard, kan de ruiter zich naar voren geworpen voelen. Maar men moet voorkomen dat het bovenlijf naar voren helt op het moment dat het achterwerk teruggaat in de richting van de achterboom.
In zo'n positie is het onmogelijk om de beweging soepel op te vangen. Bovendien heeft de ruiter die zich voorover buigt de neiging in de stijgbeugels te leunen wat het gevoel van ongerief nog verder in de hand werkt met het gevolg dat hij zich als het were aan de teugels vastklampt.

De ellebogen moeten ontspannen zijn, zodat de handen mee kunnen gaan in de balenceerbeweging van de hals. Als u uw handen stijf houdt, riskeert u dat het paard, dat zijn hals dan niet meer kan strekken, weer in de draf overgaat.

Top